Wanneer kunstenaars de natuur verbeelden, tonen ze die meestal in volle glorie – vitaal, kleurrijk en bruisend van energie. Denk maar aan de grotschilderingen van Lascaux, de bloemschilderijen van Georgia O’Keeffe of de waterlelies van Monet.
Diezelfde scheppende natuur heeft echter ook een donkere, destructieve kant die onvermijdelijk met het leven verbonden is. Instinctief schrikt de aanblik van die duistere kant – dood, aftakeling, verminking – ons af, maar we worden er evengoed door aangetrokken, zoals het filmfragment van de klifduikers van La Quebrada van Hannelore Vandenbussche illustreert. Het lijdt weinig twijfel dat er op de Olympische Spelen beter getrainde duikers te bewonderen zijn. Maar het feit dat deze klifduikers zich van duizelingwekkende hoogtes laten vallen in een wilde zee en een smalle, ondiepe en door scherpe rotswanden omgeven baai, voegt een extra dimensie toe aan hun act die enkel te verklaren valt door onze fascinatie voor (zelf)vernietiging.
Fascinatie is trouwens niet de enige positieve emotie die we ervaren bij beelden van destructie, kwetsbaarheid en verval. We zijn ook in staat er een esthetisch genoegen aan te beleven. En zeker als kunstenaars, zoals onder meer Kris Martin, Bram Coppens en Marco De Sanctis in deze tentoonstelling, onze blik ervoor openen en onze beleving ervan verrijken.